Tuesday, April 22, 2008

Current 93 op roadburn: sorry Joey Ramone...

Toegegeven, niet de beste review die ik ooit geschreven heb. Ik heb niks dan superlatieven, maar het moest me even van het hart.

Ik herinner me niet hoeveel keer ik in mijn leven gezegd heb "Dit is het beste optreden dat ik ooit gezien heb, buiten dat van the Ramones in 1994". The Ramones lieten het punkhart van mijn toen 14-jarige zelve voor de eerste keer kloppen en die nostalgie stond natuurlijk aan hun kant. Ik was ervan overtuigd dat nooit iets of iemand dit concert zou kunnen evenaren. Tot vorige zondag...



David Tibet, waarvan het algemeen geweten is dat hij mijn guru en mentor is en ik zijn voor hem totaal onbekende discipel, cureerde 1 dag op het roadburn festival. Wat de reden hiertoe was weet ik niet, en eerlijk gezegd interesseerde het me ook niet. Ik kwam binnen en na het rondkijken aan de bijzonder povere merchtafels trok ik richting zaal om naar het concert van Baby Dee te kijken. Baby Dee is het tweede twijfelgeslacht in de geschiedenis van Tibet's Durtro records (hij ontdekte eerder ook al Antony... die van de Johnssons) en hoewel misschien niet 100% de kwaliteit van zijn/haar voorganger... ik ben wel fan van zijn/haar werk. Jammer genoeg maakte Baby Dee op het roadburnfestival een vrij matige en povere indruk en zelfs een bijkomende band kon daar niet veel aan veranderen. Hopelijk volgende keer beter.

De Tweede band in het rijtje heette skitliv en was de band rond ex-Mayhem zanger Maniac (met crucifix rond de nek). Een buddy vroeg zich af of "skitliv" misschien Noors zou zijn voor "Shitlive". Alleszins na 10 minuten vond ik het een hoop extreem ondermaatse testosteronmuziek die evengoed Om 17.00 s'avonds tijdens de maaltijd op Ieperfest zou kunnen spelen. Skitsongs ware een betere naam geweest.

Hush Arbours, het solo-project van Keith Wood (six organs of admittance), was dan weer een heel mooie intieme verademing en terecht dé voorbode voor een current 93 concert. Heel mooie uitgebalanceerde songs met hier en daar lichte psych-invloeden. Ik werd er even stil van... maar zou nog stiller worden.

Aleister Crowly mantras weerklinken in de zaal terwijl alles klaargezet wordt voor een hoogtepunt in mijn leven. Ik miste tot nu toe elk Current 93 optreden in België en had gezwoeren het nooit meer te laten gebeuren. Ik probeerde met een nuchtere kijk naar dit optreden uit te kijken, maar eens de poppy intro begon had ik een hypertensieel gevoel verliefd te zijn. Toen Current 93 op het podium kwam (met ondermeer Baby Dee, Andrew WK, Keith Wood en Matt Sweeney in de line-up) waren mijn pupillen pekzwart van de stress en toen David Tibet met een donder en strobobliksem op het podium kwam gewandeld wist ik gewoon dat dit alles zou overtreffen wat ik ooit gezien had. Iets minder dan 2 uur staat Current 93 op het podium waarin de hele bandgeschiedenis (van Dawn en Imperium tot Black Ships ate the sky) de gitzwarte revue passeerde. Tibet ontpopte zich tot de man die hij was: eens een bon-vivant, dan weer een doomprins om op een onbewaakt moment ook wel eens toe te geven dat hij een oprecht Christen is. De perfecte interactie tussen een begeerd verteller en een half georchestreerde, half geïmproviseerde band zorgde voor een mix van intense muziek die genreloos en universeel donker is. Current 93 mag dan groots zijn in het Gothicmilieu, ze vertrappelen elke Oswald Henke, Stefan Ackerman, Douglas P en wie dan ook. Toen ze als bisnummer "sleep has his house" speelden stond David Tibet met tranen in de ogen te smeken om medelijden te hebben met de doden. "Overwhelm me, overwhelm me"... Ik vrees dat niemand David Tibet kan overwhelmen op de manier dat hij het met ons doet.



Na het optreden ben ik een kwartier gaan zitten en dacht na over wat ik net gezien had. Ik durfde het nog niet luidop te zeggen maar maandagmiddag besefte ik het: Zelfs nostalgie kon hier niet tegenop. Dit was het beste optreden dat ik ooit in mijn leven gezien heb. Hoewel ik nog zeer benieuwd was om Aethenor te bekijken ben ik maar huiswaarts gekeerd. Stephen O'Malley zal het wel begrepen hebben, hoop ik.

Noah Howard: Zoals ze in de films doen

Het zal je maar overkomen. Je bent geboren en getogen in New Orleans, je schopt het tot bandlid van Sun ra’s arkestra, brengt platen uit op ESP, tourt de wereld rond, wordt aanzien als één van de meest invloedrijke post-Coleman saxofonisten uit de jazzgeschiedenis. En dan zit je plots in de lobby van een Brussels hotel te praten met een doorweekte en bloednerveuze (kraak)³ medewerker. De man blijft er rustig bij en laat het allemaal gedijen. We bestellen iets en beginnen aan het interview. Na 20 minuten is er nog geen drank te bespeuren waarop Howard de ober gaat halen. De man staat na 10 seconden voor ons zich neerbuigend te excuseren. “Wat een geluk dat jij een hemd en das draagt, bij mij zou hij niet komen” merk ik op. “Da’s waar” zegt Howard “Je moet gewoon je gewoon aankleden zoals ze dat in de films doen. Miles Davis zei me ooit: “als je wil weten hoe de blanke man denkt, moet je gewoon naar de film gaan””. 3 minuten en 1 one-liner later valt mijn mond open. Tijd voor een interview. Dit interview stond een aantal maanden geleden in Ruis magazine, maar zoals dat soms met een magazine gaat, was er niet genoeg plaats voor het volledige interview. Daarom een director's cut op mijn blog.



Je bent opgegroeid in New Orleans. An sich is dat al een mooie voedingsbodem om met muziek te beginnen, maar wat heeft je precies geïnspireerd om met muziek te beginnen?


Een verhaal dat altijd terugkomt, lees het maar na op mijn website, is dat ik een groot deel van mijn jeugd doorgebracht heb in een baptist church. Ik werd dus al vrij snel onderworpen aan gospel muziek, wat altijd wel een invloed zal blijven. De harmonie en de power die de muziek uitstraalde heeft altijd een effect op me gehad. Ik zong een tijdje in een koor en begon daarna trompet te spelen. Nu, trompet is niet bepaald mijn favoriete instrument om te bespelen. Je hebt maar 3 pistons, moet veel te hard blazen. Ik heb veel bewondering voor mensen als Miles Davis en Dizzy Gillespie die het wél deden. Maar ik begon dus saxofoon te spelen. Jazz was sowieso altijd dominant in New Orleans. Er zat gospel in die muziek, veel latin invloeden. Je had al die muziek van Fats Domino, Ray Charles, Louis Armstrong etc… Als je in New Orleans woonde werd je quasi onmiddellijk in die muziek gegooid. Zolang de rode draad in de muziek maar gospel en blues was, dan ging ik ervoor.

Wat die gospel betreft zit die invloed er bij jou héél sterk in. Misschien zelfs nog meer dan dit bij Albert Ayler het geval was. Aanzie je de muziek die je maakt als iets spiritueel?

Niet persé religieus, maar zeker wel spiritueel. Ik denk dat het een algemeen feit is dat muziek in eerste instantie een projectie van een gevoel is en dàn pas een projectie van geluid. Het is waar als je zegt dat mijn muziek soms pure gospel is. Wat mij boeit aan gospel is dat het enorm uitgelaten is maar wel in functie staat van de harmonie. Dat is dan ook ongeveer wat ik probeer te doen met mijn muziek.

Hoe ben je voor de eerste keer in aanraking gekomen met freejazz en vrije improvisatie?

Mijn eerste aanvaring met free Music moet in 1956 geweest zijn toen ik naar Duke Ellington ging kijken in Newport (uitgebracht als één van de meest essentiële Ellington live lp’s, nvdr.). Tijdens “Diminuendo and Crescendo in blue” speelt Paul Gonsalves een legendarische 27-chorus solo. Vandaag is dat misschien niet de grote vernieuwing, maar we spreken hier van het pre-Coltrane tijdperk. Later ging ik dan in het sun ra arkestra gaan spelen wat ook een logische keuze was toendertijd. Als jazzmuzikant raakte je bijna nooit in de grote bigbands als die van Count Basie of Duke Ellington. Het was een fantastische tijd. Op het ene moment waren we pure ragtime aan het spelen, 3 seconden later konden we al in space zitten. Het was magisch om met Sun ra te mogen werken.

In 1966 verschijnt dan plots, op het grote ESP label, je eerste plaat met eigen quartet. Hoe is dat gekomen?

Ik was op dat moment heel goed bevriend met Albert Ayler die toen de grote naam op ESP was. Hij had over me gesproken met Bernard (Stollman nvdr.). Hij zei letterlijk tegen Bernard “je moet die gast uibrengen!”. Dus wij op vraag van Bernard een soort repetitiedemo opgenomen. Toen we de tape lieten horen zijn bureau vroeg hij plots: “wanneer kunnen jullie opnemen?”. Dat was een zaterdag. Nog voor ik kon vragen wat hij zei vroeg hij opnieuw: “kunnen jullie komende maandag om 10.00 uur s’morgens in de studio zijn?”. We hadden op dat moment gelukkig al een band, maar echt veel hadden we nog niet samen gespeeld. Maar op de één of andere manier zijn we erin geslaagd om die plaat alsnog op te nemen.

Een andere essentiële Noah Howard plaat is ongetwijfeld “the black ark” die momenteel opnieuw gereleased wordt via Bo’weavil records. Het is vreemd dat quasi 90% van je werk beschikbaar is via ESP of via je eigen altsax records label. Hoe komt het dat een legendarische plaat als “the black ark” zolang in de obscuriteit verdwenen is? En hoe ben je bij Bo’weavil terecht gekomen?

Die plaat is destijds op polydor uitgekomen. Zij vonden het evenwel niet de moeite om die plaat opnieuw uit te brengen. Op een bepaald moment liep ik rond in Japan en zag ik die plaat plots liggen uitgebracht op een label waar ik nog nooit van gehoord had. Na een tijdje had je dan het internet waar de prijzen voor die originele plaat én zelfs de prijs van die bootleg enorm hoog was. Ik zat dus al even met het idee om de plaat opnieuw uit te brengen via altsax. Begin dit jaar moest ik optreden in de Spitz club in Londen met Peter Evans, Chris Corsano en John Edwards. Daar zag ik de man van Bo’weavil die me quasi direct vroeg om “the black ark” opnieuw uit te brengen. Ik vind het vooral super dat hij zowel een cd als een vinyl versie uit heeft. Het gekke is dat die plaat nog maar net uit is, en dat hij op cd bijna weer uitverkocht is.

Ook voor Arthur Doyle betekende deze plaat heel veel aangezien dit zijn eerste opname als muzikant was. Hoe kwam je bij hem terecht?

Ok, dit kan misschien wat vreemd klinken, maar de bedoeling was initieel om met Pharoah Sanders te werken op “the black ark”. Pharoah was op dat moment niet beschikbaar omdat hij een platendeal had. Arthur Doyle was toen net bezig. Hij komt uit de generatie die zowat op ons gevolgd is. Ik leerde hem kennen dankzij Sunny Murray, met wie hij op dat moment vaak speelde. Toen ik hem de eerste keer hoorde spelen dacht ik “dit is gewoon dé nieuwe Pharoah”. Hij was toen ook zo iemand zijn ding deed zonder enige vorm van compromis. Arthur Doyle was dan ook de meest natuurlijke keuze op the black ark. Een beetje zoals Mingus vrij toevallig Eric Dolphy ontdekte eigenlijk

Doyle was toen nog een nieuwe naam. Mohamed Ali kunnen we aanzien als je vaste drummer op veel platen. Ook Juma Sultan kennen we via zijn werk met Jimi Hendrix. Op “the black ark” vinden we nog een aantal minder bekende namen terug zoals Earl Cross en Leslie Waldron. Achteraf nog iets van hen gehoord? Is het een bewuste keuze om met nieuwere muzikanten te spelen?

Het grappige is dat heel veel mensen zo freaked out zijn als het op Juma Sultan aankomt. De kerel speelde inderdaad bij Hendrix, maar hing ook heel vaak bij ons. Er werd toen vaak gejamd en vooral mij was het dan ook normaal om Juma tussen 2 tours te vragen om op “the black ark” te gaan spelen. Earl Cross was een heel begeesterde trompettist die ook nog speelde met Archie Shepp en Rashied Ali quintet. Hij was een enorm talent en zeker één van de belangrijkste drijfveren op “the black ark”. Hij is jammer genoeg vrij snel overleden. Leslie Waldron is dan weer een ander verhaal. Ook hij was vrij nieuw en een enorm talent. Kort na de plaat heeft niemand ooit nog van hem gehoord. Hij was verdwenen en we weten niet waar hij nu is.

Net zoals op het meeste van mijn werk zijn er inderdaad een heleboel namen die op dat moment quasi onbekend waren. Maar uiteindelijk is dat geen alleenstaand feit bij mijn muziek. Charles Mingus werkte ook vaak met minder bekende muzikanten. Het was Mingus die me duidelijk maakte dat jonge muzikanten minder geblokkeerd zijn in hun eigen stijl en makkelijker jouw composities konden interpreteren. Ik begin met zo’n jonge kids dan meestal als geen gek te repeteren. Eens ze er klaar voor zijn neem ik de partituren weg en hops… het resultaat is hopelijk een goeie freejazz plaat. Meestal werkt die chemie wel. “The black ark” was één van die monsteralbums waar alles gewoon perfect zat. Dàt voordeel en het feit dat die muzikanten vaak zelf hun eigen weg gaan binnen een nieuw generatie maakt het mijns inziens makkelijker om op die manier te werken.

Ontdek je tegenwoordig nog vaak muzikanten waar je s’nachts wakker van ligt?

De eerste naam die onmiddellijk in me opkomt en eigenlijk in ieders hoofd zou moeten opkomen is Chris Corsano. Ik speelde met hem en Peter Evans in de Spitz. Corsano is zo iemand die op dezelfde manier met muziek omgaat als wij dat deden, maar met frisse ideeën en een verrassend nieuwe energie.

Nog interessant was je samenwerking op Uhuru Na Umoja met Frank Wright. Daar speelde je met Art Taylor op drums. Was dit de enige freejazzplaat die hij ooit opgenomen heeft?

Dat was echt leuk om te doen. We verbleven toen allemaal in Parijs. Ik en Frank Wright werden uitgenodigd door de mensen van BYG om daar een festival te spelen en 2 platen op te nemen. Eerst ging Frank (Wright) 2 platen opnemen, daarna ging er een onder mijn naam uitkomen. Maar Frank werd nooit betaald voor zijn 2 platen, en bracht ik er dus ook nooit een uit op BYG. Tenzij dan die Uhuru Na Umoja, die we met Art Taylor deden. Art had toen een klein drumstelletje staan waarop we altijd repeteerden. Ik zei tegen hem “ok, ik moet morgen naar de studio, ga je mee? We repeteren 5 uurtjes, vragen of ze de machines willen opzetten en beginnen op te nemen”. Ik schreef de muziek uit en we begonnen eraan. Er staat op de plaat dat het een Frank Wright plaat is, maar eigenlijk waren het mijn songs. Maar inderdaad, het is zowat de enige freejazz plaat die Art ooit opgenomen heeft. In Parijs waren we eigenlijk blij dat we elkaar hadden. Zelfs Kenny Clarke heeft nog opgenomen met ons.

Wat me opvalt in je carrière is dat je af en toe de brute gospelfreejazz afwisselt met een heel down to earth salonjazzplaat met 80 r&b en wereldmuziekinvloeden. Je laatste plaat “desert harmony” met Omar Faqir is ook daar een voorbeeld van. Is het een andere Noah Howard kant of past het eigenlijk gewoon perfect in het plaatje volgens jou?

Ik ga niet gaan zeggen dat het in het freejazz plaatje past, maar anderzijds ga ik het daarom zeker geen minderwaardig werk noemen. Ik reis heel vaak en soms vind ik het belangrijker om impressies te maken, schilderijen te maken met geluid. “Desert Harmony” werd gemaakt tijdens een lange reis die ik maakte naar het middenoosten.

Freejazz is mijn stijl, gospel is mijn stijl. Maar het is normaal dat ik af en toe die andere invloeden, die wereld die voor me ligt ook wil opvangen.

Na deze opsomming van anekdotes, tours etc… is het niet verwonderlijk dat ik me afvraag hoe je in Godsnaam al zo lang in Brussel woont en hoe je in het orkest van Paul Ambach (boogie boy) terecht gekomen bent?

Op een bepaald moment had ik een overkill aan tours die op me afkwamen. Nadat ik die afgewerkt had ben ik een tijdje in Afrika gaan verblijven. Gewoon, in alle rust en kalmte deed ik daar wat safari’s. Ik leerde er een vrouw kennen die in België woonde, en voilà… 25 jaar later zit ik er nog altijd. Het moet aan Paul Ambach zijn oren gekomen zijn dat ik daar verbleef en hij belde me om te vragen of ik in zijn band wou gaan spelen. Ik had op dat moment niet echt iets te doen dus deed ik dat uit amusement. Paul heeft een neus voor goeie muzikanten en de band die achter hem staat is quasi altijd steengoed. Hijzelf is ondanks zijn leeftijd nog altijd een beest van een frontman. Telkens als hij zijn micro in het rond zwiert vragen we ons nog af op wie de microfoon zal vallen.

Tuesday, September 18, 2007

Free funk: Contort yourself!

James Chance & the contortions, James White & The Blacks, James Chance and the Sardonic Symphonics, oftewel de opeenvolging van James Siegfried en zijn eclectische gekken. De man lijkt wel een platenparade vol met het betere werk van Ornette Coleman, James Brown en een lange lijn cocaïne. Ondanks samenzweringen met ondermeer Kid Creole en Deborah Harrey blijft Chance een duivels gegeven in de muziekgeschiedenis. Tussen de sowieso al flamboyante No-wave scene uit het New York van de late jaren 70 staat James Chance als een koppig buitenbeentje die het steriele van het genre verving door iets funky. Zeg maar free-funk. Verbale en fysieke agressie, enerverende funk-free-jazz. “Haat is een goeie motivator”, James Chance op zijn best.



Cecil Taylor –David Murray – Een 16 jarige cocktailserveerster

James Siegfried groeit op in het koude Milwaukee waar hij op jonge leeftijd door zijn ouders aangespoord wordt om piano te leren. Op iets latere leeftijd ontdekt hij jazz en begint ook zijn persoonlijke interesse in muziek sterk te groeien. Hij studeert aan een plaatselijk conservatorium en valt onmiddellijk op door zijn agressieve manier van spelen die sterk beïnvloed was door Cecil Taylor en Thelonious Monk. Hij werd aanzien als één van de moeilijkste muzikanten in zijn richting om mee samen te spelen. Na één jaar conservatorium liet hij de piano voor wat ze was en raakte onder invloed van saxofonisten als Albert Ayler, Art Pepper en Maceo Parker. Hij werd Milwaukee al snel beu en vertrok naar New York om er te studeren en zich te focussen op de Jazz loft scene, maar ook daar kreeg de blanke hyperkineet niet veel appreciatie. Hij houdt zich een tijdje gedeisd en jamt een tijdje met een jongeling genaamd David Murray, die later wel een grote naam in de jazzwereld zou worden.
Na een tijdje voelde Chance, toen nog Siegfried, niet echt veel meer voor het jazzwereldje en begon rond te hangen in clubs als CBGB’s waar hij de punkbands ontdekte als “The Ramones” en “Suicide”. Hij leer al snel de piepjonge Lydia Koch kennen. De 2 zouden vanaf dan bekend staan als James Chance en Lydia Lunch en gingen al snel samenwonen. Chance was toen heel enthousiast over het werk van de jonge Lunch. “De meeste mensen zouden haar waarschijnlijk gevraagd hebben om ermee te stoppen” zou hij later zeggen. De concrete plannen voor een band volgen al snel en de 16-jarige Lunch begint met James Chance, Bradly Field, Jody Harris en een Japanse bassist genaamd Wreck de band “Teenage Jesus & the Jerks”. Dankzij een toenmalige avant-garde punklegende China raakte de band aan een repetitielokaal dat ze deelden met ondermeer “The Cramps”. Ze maakten heel minimalistische, ijskoude, noisy punkmuziek die dankzij het psychotische sax van Chance een opzettelijk chaotisch effect kreeg. Zeg maar no wave! De band neemt in deze bezetting 3 nummers op die later als EP zullen verschijnen. Eens de band een meer minimalistische en opzettelijk gezichtloze koers begint te varen, houdt Chance het voor bekeken. “Teveel ego’s in the jerks” denkt hij, en beslist zijn eigen combo op te richten.





James Chance & the Contortions & the blacks & James White


Meer dan wie ook in de no-wave scene was James Chance gefascineerd door de zwarte muziek waar hij zelf even deel van uitmaakte. Een uiterst funky ritmesectie, een smerig orgel, een schreeuwende slide gitaar en de sax- en vocale schreeuwen van Chance zorgden ervoor dat zelfs de No Wave sceptici even verrast waren door het resultaat. Scheermesjes werden als plectrum gebruikt, “the meters” werden gecoverd op cocaïne en de basgitaar had meer weg van metaaldraden die tegen een houden plank schuurden. De mix van funky ritmes en asymmetrische reacties was een sterk punt dat de band al snel tot een legendarische status bracht. Agressie en confrontatie werden al snel een essentieel element die de status extra accenten zou geven. Chance zijn cynische teksten ontaardden zich al snel in verbale agressie naar de toeschouwers toe. Occasioneel sprong de man in het publiek en sloeg een toevallig toeschouwer in het gezicht.


The contortions begonnen meer live te spelen en deden als snel het voorprogramma van eerder genoemde bands als Suicide en The Cramps. 1978 zal een belangrijk jaren worden voor de Contortions wanneer vrijwel de gehele New Yorkse no wave scene voorgesteld wordt in een kunstgalerie in het hippe Soho. Bands als DNA, Teenage Jesus & the jerks, Tone Death en Theoretical Girls werden voorgesteld aan een iets groter publiek. Toevallig vallen de bands in het oog van Brian Eno, die toen langzaam maar zeker een ambient icoon aan het worden was. Hij raakt gefascineerd door het genre en breng in datzelfde jaar nog de intussen legendarische No New York op staat. The contortions zijn het buitenbeentje op deze plaat naast Teenage Jesus & the jerks, Mars en DNA. Het zou tot 1979 duren voor the contortions om een eerste LP uit te brengen: “Buy”, oftewel “Buy the contortions”. In hetzelfde jaar verscheen ook de eerste LP van een nieuw James Chance Project: James White & the blacks. De naam is enerzijds een verwijzing naar James Brown op wie hij qua look meer De plaat kwam er op vraag van het ZE label en zijn vriendin/manager Anya Phillips. Het idee werd voorgesteld om een discoplaat op te nemen, James Chance style. De plaat “off white” werd een excentriek plaatje in de disco en latere dance scene. De song “Contort yourself” werd een dansvloer hitje dat tot vandaag nog steeds geremixed wordt. Dj’s schrikken meestal op wanneer ze de minder conventionele disco van de plaat horen en haken al snel af.


Chance is weg – niet weg


De woelige optredens bezorgen Chance evenveel cultstatus als vijanden. Optredens worden geboycot en Chance verschijnt regelmatig in het openbaar met een blauw oog. De Europese tour beperkt zich tot 1 optreden waarbij een groep communistische Parijzenaren de Contortions bekogelden met flessen. De band trekt terug naar huis en James Chance blijft alleen over met zijn vriendin. Het officiële einde van de band komt er in 1980. Bandleden haken af, Chance raakt meer in een spiraal van agressie en dook regelmatig opnieuw op met een nieuwe line-up van “the contortions“ en the “blacks”. In 1983 brengt hij onder de naam “James White’s Flaming Demoniacs” nog een album uit met een volledig nieuwe band. Volgens Critici weet hij de glories van zijn vorige werken niet te evenaren, maar een song als “Caravan, It don’t mean a thing (beide Duke Ellington composities), melt yourself down (eerdere uitgave van White)” zorgt toch voor een meer dan aangename verrassing. Hij blijft touren onder de naam “James White & the Black” tot midden jaren 80 en verdwijnt ongeveer een 10 jaar uit het publieke oog. In het midden van de jaren 90 komt hij uit zijn zelfgevonden pensioen om een paar contributies te doen met ondermeer Blondie. In 2001 speelt hij een aantal optredens met originele Contortions leden Jody Harris, Pat Place en Don Christensen. Ze spelen een paar optredens op het legendarische ATP festival. Sinds die reünies blijft Chance op regelmatige basis spelen met verschillende bands. De Contortions zelf spelen na hun reünie nog 2 maal in 2001.



Met een woelige periode in de jaren 80 achter zich blijft James Chance één van de grote grondleggers van het free-funk genre. Vele andere founding fathers in het genre (ondermeer Defunkt) komen voort uit projecten van hem.

Phil Minton: Soms doe ik mijn jas zelfs niet uit!

In de meer dan 100 releases die in de discografie van Phil Minton staan, vinden we maar bitter weinig solo werk terug. Het is dan ook een uniek moment dat de man solo optrad op het (kraak)³ festival in maart dit jaar. Daarom is het dus niet meer dan normaal dat er een blog aan dit genie gewijd wordt! Minton houdt van collaboraties en verandert zijn bezettingen dan ook op constante basis. Phil Minton staat voor spontaniteit en gelooft niet echt in composities of organisatie. Een mooie anekdote komt van multi-instrumentalist David Coulter: “Er is een opname waar ik iets doe met Phil Minton. Ik kende Phil zijn partner, Judith Knight, al een aantal jaar maar veronderstelde dat de man het te druk zou hebben om iets samen met me te doen. De dag dat de opname gebeurde was mijn eerste ontmoeting met Phil Minton. We praatten, later kijkt hij naar mijn performance en volgt die gedreven. Op een bepaald moment kwam hij vanuit het publiek naar voor, deed zijn jas uit en we begonnen samen te spelen. Zonder enige vorm van planning. Spontaniteit en een gezamenlijke liefde voor ruimte, tijd en geluid.” Minton zelf blijft er allemaal heel kalm bij: “Soms doe ik mijn jas zelfs niet uit.”


Van sirenes tot Jackson Pollock

Phil Minton zit rustig in mijn Mitsubishi en zegt geen 2 woorden. Je merkt dat hij het na verloop van tijd beu wordt als iedereen plots begint over zijn performances, 'alsof hij over niets anders kan praten'. Ik begin wat te praten over George Bush, de Irak-oorlog en de Sex Pistols. Minton komt los en na een dungerold sigaretje gerookt te hebben komt de man los. “Eén van mijn eerste herinneringen uit de vroege jaren 40 was het intrigerende geluid van een sirene. Je wordt verondersteld bang te zijn van een sirene, maar voor een 3-jarige was het fantastisch. Je wordt gewoon geknuffeld door dat geluid. Wist ik veel dat het een waarschuwing was voor de Duitsers en hun bommen. Ik vond het geluid van die sirenes prachtig.” De echte muzikale interesse kwam er toen Minton op zijn 15-jarige leeftijd voor de eerste keer Louis Armstrong hoort. Aangezien hij toch al aan het overwegen was om sax te spelen, en een trompet er met 3 pistons makkelijker uit zag om te spelen, was zijn beslissing snel gemaakt. Hij zou trompet gaan leren. Hij raakte beïnvloed door de muziek van Miles Davis, Dizzy Gillespy en later ook vooral John Coltrane. Door John Coltrane en hard-bop ontdekte hij de mogelijkheden van de jazz. “Bop en Hard bop waren de enige muziekgenres in de jaren 50 waar radicale jongeren zich mee konden identificeren.” Aldus Minton. Omdat hij in geboortestad Torquay geen leraar kon vinden die hem iets kon leren over deze nieuwe jazz, leerde hij vooral zichzelf. Doordat hij uit een familie van extreem goede stemmen kwam (zoals hij zelf zegt) werd ook hij snel vocalist. Hij speelde voor vrij traditionele jazzbands als Brian Waldron Quintet, the Ted Heath Orchestra en B. Bumble and the Stingers. Dé grote revelatie kwam er toen Minton Action Painting ontdekte en geobsedeerd raakte door het werk van Jackson Pollock. “Pollock had exact diezelfde energie als de bop-beweging. Energie werd een concept voor mij en abstract expressionisme een manier om me te laten zingen wat ik voelde.” Hij begon met een paar vrienden een action music project waarbij hij vooral heel vocaal en fysisch te werk ging. Zonder echt te weten waar ze mee bezig waren deden ze 1 optreden, zonder publiek.



Stemmen, Jazz, Jazz, Stemmen

De jazz werd voor Minton interessant in 1963 wanneer hij ging spelen bij de band van Mike Westbrook, één van de meest interessante bigband leaders uit de Europese jazz/freejazz scène. Op deze manier kon Minton zich focussen op de muziek die hij wou maken. Hoewel hij enige credibiliteit begon te krijgen als trompettist was het zijn ambitie om te doen wat hij altijd al wou doen: spelen met zijn stem. Hij verliet Westbrook in 1964 om eerst voor een relatief korte tijd op de Kanarische eilanden te gaan spelen met de vrijwel onbekende "Jonston Macphilbry band”. Daarna vertrok hij voor een aantal jaar naar Zweden waar het eerste Phil Minton Quartet gevormd werd. De opnames gebeurden in 1969 en zouden pas in 1999 het levenslicht op cd zien. In 1971 begint hij terug te spelen met de Mike Westbrook band. Vanaf dan begint er voor Minton een wervelwind van opnames, collaboraties, performances die hem na verloop van tijd een cultstatus geven.

Hij werkt met theater groepen als Welfare State en IOU en vormt zijn eigen vocale groepering onder de naam “Voice”. Vanaf 1976 werkt hij vooral solo en vormt hij regelmatig duo’s met ondermeer: Fred Frith, Ruger Turner en Peter Brötzmann. Hij toert intensief de wereld rond en blijft gelijkgestemden zoeken om mee samen te werken. De hele ADHD wervelwind wordt in 1988 beloond wanneer Minton verkozen wordt als beste mannelijke zanger in Europa door het internationaal jazz forum.

Roof

De agressievere zijde van de experimentele muziekscene leert hem vooral kennen dankzij het project Roof dat hij deelde met Luc Ex, Tom Cora en Michael Vatcher. Muzikaal wisselden strakke postpunk-achtige klanken zich af met pure jazz improvisatie. De band speelde een aantal legendarische concerten tot het plotse overlijden van Cellist Tom Cora. Veryan West vervoegt de band en ze toerden in 1999 terug onder de naam 4 walls. “Which side are you on” is de laatste plaat van dit project en dateert van 2004. Hoewel de plaat vooral een ode is aan de overleden Paul Haines bevat ze ook een aantal prachtige bewerkingen van Brel (Ces Gens-la), Robert Schumann (I’m Rhein) en hét Amerikaanse vakbondslied “which side are you on?”. De song “'The Skunk Hath Farted” bevat een tekst die vaak op KKK-websites te vinden valt en een hilarische bewerking van schrijver Lou Glanfield als tweede strofe. Na deze plaat en de bijhorende tournee was het even stil rond de band, maar Minton geeft hoop. “We hebben momenteel een band onder de naam “no walls”. Het zijn dezelfde leden die werken zonder structuren of afgemeten brokken muziek. We zullen voor de eerste keer in Bratislava spelen in juli”.

Phil Minton Feral Choir

Daar waar Minton zich in interviews vaak laat verleiden om scherpe oneliners te geven, praat hij heel graag over zijn Feral Choir project. Hij begon dit project in de late jaren 80, met het oog op het geven van workshops die handelen rond de menselijke stem. De meeste mensen die deelnemen aan het project zijn amateurs die nooit zongen in hun leven. Maar na elke workshop worden één of meerdere toonmomenten gegeven. “De meeste zangers met wie ik werk, zijn ervan overtuigd dat ze niet kunnen zingen. Mijn ervaring met dit project heeft me overtuigd dat er zoveel meer met de menselijke stem kan gedaan worden dan men meestal aanneemt. In mijn workshops moedig is de deelnemers aan om te realiseren dat iedereen die kan ademen perfect in staat is om geluiden te creëren die een positieve esthetische bijdrage kunnen geven aan het culturele patrimonium. De meeste deelnemers hebben op dat moment geen enkele culturele affiniteit of referentie.” De workshops beginnen meestal met een soort lachoefening, die de stem op een non-verbale manier laat spontaan, inventief en extreem laat wezen. “De workshops hebben zo ook een heel positieve impact op de deelnemers. Ik probeer lang genoeg te blijven zodat ik een soort erfenis kan nalaten. Op die manier kan het koor verder gaan nadat ik weg ben.” Hoeveel koren Phil Minton intussen al rondlopen heeft is niet meer bij te houden, maar het zullen er intussen een 30-tal zijn.

Songs from a prison diary

Vaak wordt de naam “Phil Minton” in 1 adem gebruikt met de enige compositie die hij ooit maakte. “Songs from a prison diary” (naar de gedichten van Ho Chi Minh) is een compositie van Minton. Er bestaat dus ergens een uitgeschreven versie van het werk, iets dat niet eigen is aan de tot dan toe principiële improvisator. Terwijl Minton zich bezig hield met improviseren, schreef pianist Veryan West de improvisaties uit. De compositie was alleszins sterk genoeg om in 1991 de Cornelius Candew compositieprijs te winnen. Ondanks enkele uitzonderingen zoals deze “Songs of a prison diary” werkt Phil Minton zelden tot nooit met literatuur. Nochtans behoren een aantal van zijn meer succesvolle werken (Mouthful of destiny en het eerder genoemde “which side are you on) tot die aan literatuur gewijde platen. Minton profileert zich dan ook niet als iemand die gedichten voordraagt. Zijn vocale prestaties gaan van hoesten over blaffen tot hikken, van snuiven tot een soort van psychotisch Donald Duck geschreeuw. “Mijn vocabulaire bestaat vooral uit geluiden die staan voor emoties die vaak in contrast zijn met wat ik voel; “ voegt hij hier zelf aan toe “meestal ben ik heel goed gezind als ik zing.”

Een live-performance van Phil Minton is, gezien de aard van de geluiden die hij produceert, dan ook altijd een hele belevenis. De manier hoe hij vaak de meest extreme gezichtsvervormingen ondergaat, in de meest ongemakkelijke poses gaat bewegen om toch maar dat ene geluid uit zichzelf te krijgen is an sich al theatraal genoeg om te zien. Het is dus niet zo verwonderlijk als stemkunstencollega Paul Dutton over hem zegt dat hij de enige action painter was die met geluid werkte.

Friday, March 02, 2007

Teun Verbruggen "Emofreejazznoise"

Bijna haalde hij een Zamu binnen voor de beste muzikant, maar veelzijdig drummer Teun Verbruggen zal waarschijnlijk net iets té underdog geweest voor heren Sabamklooiers. Soit, hieronder een interview dat ik intussen een 3-tal maand geleden deed met de man voor ruis magazine (het is gratis mensen, als je het ziet liggen: neem het mee! 't is hard de moeite).



Als Vlaanderen al een self-made Chris Corsano had, zou hij Teun Verbruggen heten. Hoewel hij veelal aanzien wordt als jazz-drummer, blijft hij op zijn eigenzinnige manier vriend en vijand verbazen mijn zijn tegendraads drumspel. “Ik ben niet bezig op een doelbewuste manier grenzen te verleggen. Ik speel gewoon muziek en ben constant aan't zoeken naar andere klanken... misschien dat het daardoor anders klinkt.” Verbrugghen, die tot voor kort vooral naam maakte als drummer bij ondermeer Flat Earth Society, Jef Neve Trio en Alexi Tuomarila fourtet stelt intussen een reeks zelf samengestelde nieuwe projecten voor, die zich vooral richten op vrije improvisatie. Op zijn eigen label ratrecords stelt hij het eerste Album voor van Othin Spake. “Ankh” is het eerste album uit een trilogie, en een collectie van live-opnames uit 2005 (Petrol), de derde keer dat Teun Verbruggen, Jozef Dumoulin en Mauro Pawlowski samen op een podium stonden.

Een spontaan project met een lange voorgeschiedenis. Othin Spake begint met een jonge Teun Verbruggen die via het conservatorium in contact komt met medestudent Jozef Dumoulin. De twee voelden elkaar goed aan en speelden regelmatig samen in verschillende projecten. Met Mauro Pawlowksi blijft de ontmoeting iets langer uit. “Mauro ken ik al lang van ziens. Ten tijde van mijn eerste groepjes à la Primus en Victims Family speelden we wel eens op dezelfde podia als de Evil Superstars. Ik leerde hem echt kennen tijdens een project van Peter Vermeersch voor het vooruit geluid festival "étoiles polaires". Dit project was een samenwerking tussen wat Belgische muzikanten (waaronder Peter Vermeersch en Mauro) en het Ijslands collectief "Kitchen Motors" (Johann Johannson en Hilmar Jensson). Dat was december 2004. Ik heb toen voor 't eerst met Mauro gespeeld . tijdens één van de pauzes van de repetities heb ik hem gevraagd of hij eens wilde samen spelen in trio met Jozef erbij.” Dat de band begon als een grap, zoals het op de site van ratrecords staat, is misschien een beetje vergezocht. Verbruggen gelooft sterk in spannende bezettingen en had gevoel dat het met Pawlowski en Dumoulin vuurwerk zou kunnen geven.

Othin Spake speelde hun allereerste optreden in de Archiduc, een jazzclub in Brugge, en het door Verbruggen beloofde vuurwerk spetterde vurig. “Muzikaal is daar iets gebeurd dat ik ongelooflijk sterk vond en dat voor mij voor herhaling vatbaar was. Gelukkig voor de andere twee ook.” Een verklaring voor die chemie heeft hij evenwel niet. “Er word enorm naar elkaar geluisterd maar toch wordt er op een heel diepe manier geïmproviseerd. De echte sterkte in deze band is volgens mij het feit dat we lang dingen kunnen volhouden die ogenschijnlijk niets met elkaar te maken hebben maar daardoor een ongelooflijke spanning creëren. We springen niet zomaar direct op een eerste graadsmanier op elkaars ideeën. Ik merk wel dat Jozef vaak heel melodieuze ideeën en harmonie neerzet, terwijl Mauro eerder heel noise-achtige effecten door alles doordraait maar dan nog, het is ook vaak andersom. Gelukkig genoeg ontdek ik maar heel weinig systematiek in wat we doen. Het Is altijd weer anders, waardoor het ook leuk blijft. Wat ik echt niet weet is wie van de twee altijd die bende vogels nadoet. Dat vragen ze zich trouwens telkens zelf weer af na de concerten.”

Intussen speelt de band een aantal shows en krijgen ze niet overal dezelfde reacties die ze in Archiduc kregen. De tot vervelens toe lopende discussies over wat jazz is en wat niet werden ook gericht naar Othin Spake. Sommigen vinden het klinken als Weather report die zichzelf ontpopte tot een freejazz band, anderen vinden het gewoon geen jazz. Verbruggen blijft er relatief nuchter bij. “voor mij is muziek muziek. Ik vind het goed of niet goed. Othin Spake is 100% geïmproviseerd. Bij jazzmuziek wordt heel veel geïmproviseerd en als het mijns inziens goed is ook heel veel geëxperimenteerd met stijlen, sound, etc…. Mensen die creatief zijn proberen dingen uit. Binnen het etiket jazz heb je dus (zoals in alles) mensen die gewoon eindeloos blijven herkauwen wat al gedaan is en mensen die verder gaan. Mensen die dus blijven steken in wat vroeger "jazz" genoemd werd zullen dus huiveren bij de gedachte dat Othin Spake nog maar geassocieerd word met deze term. Hun probleem denk ik dan. Voor mij is Othin Spake iets volledig nieuws, een experiment van drie muzikanten die met allen een heel verschillende background spontaan wat improviseren en muziek maken. Voor mij is Othin Spake "Emofreejazznoise". Ik hoop dat ze een afdeling maken in de FNAC voor dit genre.”

Desondanks het gehakketak van jazzpuriteinen is dus het eerste, al dan niet gemuteerde kind van Othin spake geboren. Na “Ankh” verschijnt er nog een plaat met improv-studio opnames en een plaat met het volledige Archiduc optreden. Het stopt evenwel niet bij deze trilogie, en het stopt niet met Othin Spake. Verbruggen is intussen ook nog bezig met Futhark, Nozzle Slag en werkt nog een akoestisch project uit met Joachim Badenhorst, Yannick Peeters en Christian Mendoza.

Over mijn vraag of Othin spake een trio zal blijven geeft hij een kleine hint. Het blijft een trio maar af en toe met gastmuzikanten werken is zeker een agendapunt. Kijk maar uit naar de zomer. Dan gaan we iets heel speciaals doen met twee onwaarschijnlijke muzikanten. Ik kan nog niets zeggen behalve dat je 12 juli in je agenda moet zetten.


(foto Jos L. Knaepen

Friday, February 02, 2007

Droooooooooon!

Gekke weken, het zijn dingen waar je voor leeft. Ik kwam tot de conclusie dat dit blog blijkbaar bij tijd gelezen wordt (waarvoor dank!), krijg een kort maar hilarisch Phil Minton interview in mijn box (Ruis maart), krijg te horen dat James Chance (James White voor de vrienden) naar België komt én de noisefeestjes lijken niet te stoppen.

Zaterdag 27 januari 2007 - Skullflower, Anti-ear, Silvester anfang, Marauder & Alibi @ Sheld'apen

Over Anti-ear kan ik eigenlijk heel kort zijn. Deze frequentie had ik al eens gehoord. punt.

Ik was enorm benieuwd naar het optreden van Silvester Anfang. 3 van de 5 leden hadden er een tour opzitten met Jack Rose en dat kon alleen maar een sterk verbeterd samenspel opleveren. Het werd dan ook de beste silvester anfang set die ik tot nu toe gehoord heb. Qua geluid zat alles stukken beter dan op een gemiddeld SA optreden waardoor je voor eens en voor altijd kon horen dat Silvester Anfang een band is die zijn sterkte haalt uit het samenspel en ook door het feit dat ieder in de band zijn plaats kent. Het resultaat was een half uur slangenmystiek met Oosterse proporties in een doomfolk kleedje. Elke set is anders, en elke set is ook weer beter dan de andere.

Marauder en Alibi waren zeker de verrassing van de avond. Ik was half benieuwd naar deze band en dan niet in het minst naar Liz Albee (collaboraties met Cecil Taylor en Anthony Braxton op je CV hebben helpt wel). De twee kwamen op met een soort papier maché olifantenkop, wat op zich wel vrij scary was. Wat volgde was een heel eclectische set van noisy kinderdeuntjes wat een soort onschuldig Thailand effect gaf met een distorted kantje. Het ging evenwel al snel over ik vlijmscherpe en luide noise-elementen die met mij onbekende, in de slurf gedropte voorwerpen gemaakt werden. Als olifanten kwamen ze op, als olifanten gingen ze weg. Het deed me allemaal wat denken aan een scary tekenfilm scene waar Dumbo dronken gevoerd wordt en begint te hallucineren. Dit was Macguyver! Dit was beter dan Macguyver!

Skullflower ken ik zelf nog niet zo lang, maar ik was wel onder de indruk van albums als "exquisite fucking boredom" en "ruins". Wat ik te horen kreeg klonk anders dan wat ik verwacht had, maar een hoop versterkers die loeihard staan te feedbacken met een mastodont van een geluid is bij tijd al voldoende om om me 75 minuten te laten freaken. Het enige dat ik nog kon communiceren na deze oorverdovende skullflower set was een middenvinger. Been fucking hard. Zoals we het graag hebben.

Er was nog een show, maar die zal voor de volgende "entry" zijn.

Monday, January 22, 2007

Bjööörk

Bron = Bjork.com
Mezelf = nu al zenuwachtig om dit te horen.

"We speak about the many collaborators on this record and the list is very interesting as Antony Hegerty duets on two tracks. Drummer Chris Corsano jumps into at least the 2 songs. New sounds and instrumentation are provided by Toumani Diabate who plays the Kora and Konono nr.1 with electric thumb pianos. More percussive delights come from Brian Chippendale from Lightning Bolt Great artists being drafted into the fold!"

Sunday, January 21, 2007

Current 93 interview in nieuw Belgisch E-zine


White heat is een splinternieuw online muziekmagazine uit ons eigen landje dat al direct met een aantal straffe dingen aan komt zetten. Ik was het meeste onder de indruk van het Current 93 interview dat je zeker moet lezen. Klik op het woordje "hier" om het interview te lezen. Indien je Current 93 niet kent, wordt het de moment dat je studio Brussel even afzet en naar een serieuze platenwinkel gaat.





Dankzij dit interview is de huidige playlist:


Death in june: but, what ends when the symbols shatter?

Blood Axis: Gospel of inhumanity

Current 93: Soft black stars

Der Blutharsch: Time is thee enemy



Tuesday, January 16, 2007

(Kraak)³ @ Bunker Brussel oftewel... "Ik neem vanavond de trein"

Het moet sinds het optreden van the ramones in Bissegem 1994 geleden zijn dat ik nog eens de trein nam naar een optreden nam. Maar met een abonnement op zak en een optreden dat doorging vlak aan het Brusselse noordstation zou het wel gek zijn om de auto te nemen. Neem daar nog bij dat ik zowiezo in een feeststemming was aangezien we halverwege Januari al een eerste (kraak)³ feestje mochten aanschouwen. Een aantal vaste waarden, een aantal dingen die ik al even wou zien... we zijn vertrokken.

Mooi op tijd toegekomen kon ik me rustig in positie zetten om voor de eerste keer een optreden te zien van Silvester Anfang. Ik had al een aantal keer met hen gejamd, maar die bezetting werd intussen geruild voor een avontuur met Chainsaw Gutsfuck (later nog wel meer daarover), die andere funeral folk band. Het spijtige bij Silvester Anfang is dat sommige muzikanten zo goed als een heel optreden amper te horen zijn... maar dat maakt nu eenmaal deel uit van het hele funeral folk geheel. En ik moet toegeven dat ik nooit gewend was te horen hoe de band live-klonk. Wat er door de boxen kwam, waren alleszins 30 minuten vol heerlijk bezwerende klanken en een drummer die zijn glimlach door het boze gezicht moeilijk kon verbergen omdat hij voor de eerste maal op een bassdrum kon spelen!

Ik was heel benieuwd om R.O.T. te zien. Hoewel ik een aantal mensen van de band al in een paar andere projecten bezig zag, moet ik eerlijkheidshalve zeggen dat ik nooit moeite gedaan heb dit project te checken. R.O.T. is meer sound-georiënteerd en rustiger dan ondermeer Dirk Freenoise (waar sommige leden in meespeelden). Veel mensen noemden het een lang intro, maar ik kon het wel hebben. Leuke improvisatie van een half uurtje waar quasi elke muzikant zijn plaats kende en alles zo vrij uitgebalanceerd naar buiten kwam. Een 4-jarig meisje dat blijkbaar op regelmatige basis meejamde zorge voor een aardig intermezzo zodat het nog wel leuk werd om naar te kijken.


Tijd voor Islaja. Ik heb iets met het mens. Tot 3 keer toe besliste ik haar ten huwelijk te vragen, maar iets in mijn geest is slimmer dan dat. Toch slaagt het mens er in me telkens opnieuw diep onder de indruk te laten zijn van haar zachte, lieve en toch zo dreigende stem. De stem van Islaja is de enige constante in al haar optredens en is waarschijnlijk ook de reden waarom ze in elk optreden wel ergens iets van haar "fonal"-karakter naar buiten kan brengen. Deze keer begon ze met een bassist en kwam er later een hele band bij. Ik spotte Sami (Es) tussendoor even op tamboerijn in een chaos dat nog het beste te vergelijken valt met Spontane psych-bands uit de 60's. Van intiem en kwetsbaar tot opzwepend en wild... wat een climax! Ik blijf er trouwens altijd verbijsterd van staan hoe Islaja vaak oude songs gewoon recycleert tot splinternieuwe songs. Straf!


Ik hoop binnenkort de juiste woorden te vinden om de nieuwe Ignatz II cd te reviewen, maar eerlijk gezegd word ik er meestal gewoon stil van. Ignatz was dan ook het enige optreden op de bunker-avond dat mijn intussen in feeststemming geraakte geest stil en rustig kon houden. In een korte set speelde Bram Devens zijn intussen gekende futuristische Bluegrass Americana psychfolk, die toch altijd dat tikkeltje nieuwigheid bevat. Devens weet tegenwoordig te klinken als een oude gepijnigde bluesprofeet die zo uit een jaren 20-radio of een bakkelieten 78-toeren plaat kan komen. De Carter-family op de flyer werd me plots duidelijk. Het mag alleszins geweten zijn dat dit genialer wordt met de minuut en ik uitkijk naar elke move die Ignatz maakt.

Verwijs me naar de diepste regionen van de hel, laat mensleeuw gedaantes hun klauwen over mijn ingewanden strelen en masseer me met zipponaft en vuur... maar nooit in mijn leven had ik 1 noot van Jack Rose gehoord. Eerst dus maar even Dave Kraak op zijn systeem gaan werken... maar die wist me terecht te zeggen dat ik toch best eens zou luisteren. Wat een muzikant is me dit (Jack Rose dus)! 60 minuten hemels verlangende, hunkerende en van ontmoediging zuchtende gitaarklanken die van Bluegrass overgingen in Blues en toch op één of andere manier een psychedelische bijklank hadden. Een Roots Hendrix zonder het theatraal gedoe, een flamenco held zonder de pseudo-romantiek... hier zat gewoon een schijnbaar sympathieke jongeman die gitaar speelde. Maar ik kan me niet herinneren of ik ooit een gitarist live zag die zo oprecht en technisch sterk tegelijkertijd was.

Dat ik ooit karma zou krijgen omdat ik Jack Rose nog nooit beluisterde werd duidelijk toen ik nog tijdens het optreden moest hollen om mijn trein te halen, en die nog miste ook. Gelukkig raakte ik thuis... mét Ignatz cd, Jack Rose cd-r, R.O.T. LP, Ignatz Tape, Orphan Fairytale tape en de fantastische rijkunsten van Bart Sloow... de held der helden.

Foto's: kindamuzik.net